Mijn eerste Amsterdamse woning

Gepubliceerd op: 25 november 2024

Ik moest en zou naar Amsterdam. Altijd als ik per trein de stad binnenreed, omhulde me de magie van de plek waar het allemaal gebeurde. Het gevoel: hier moet ik zijn.

Maar waar was ik uiteindelijk terechtgekomen? In een nieuwbouwwijk van Breda. Op een gegeven moment was het echt genoeg. Het moest nu gebeuren. Maar hoe vind ik een stek in de meeste gewilde stad van Nederland? Langs reguliere weg, via wachtlijsten kon ik het wel vergeten.

Ik startte een campagne onder kennissen en vrienden voor een woning in de stad die me lonkte. En – zoals vaker – als de nood het hoogst is, is de oplossing nabij. Een vriendin belde dat er in haar huis in Amsterdam Oud-Zuid ruimte voor me was. Wel tijdelijk, want het pand zou binnenkort grondig gerenoveerd worden. De reguliere huursters was de huur opgezegd en verlieten een voor een het pand. Er was net een vrouw vertrokken en ik kon zolang de leeggekomen kamer betrekken.

Ik bedacht me geen moment. Ik zei mijn Bredase appartement op, huurde een busje, gooide de nog niet eens uitgepakte dozen erin en zette zonder omkijken koers naar de magische plek van beloften.

Mijn eerste woning in de componistenwijk van Amsterdam was warempel op stand. Het huis was een patriciërswoning met hoge plafonds. In de kamer die vrijgekomen was, stapelde ik mijn dozen tegen de wand zodat er ruim plaats was voor een tafel en bed. Het avontuur kon beginnen. Naast de vriendin die me had getipt woonde er nog een laatste huurster. Een telefoon op de gang was de lifeline naar buiten.

Ik moest natuurlijk wel direct om me heen kijken voor een plek waar ik langer kon blijven. Om me heen werd de historische woning al onttakeld. Van de bovenste etages klonk de drilboor en daalden wolken fijnstof en kalk omlaag. Van mijn huisgenotes Ranghilde en Ghislaine hoorde ik verhalen over het huis en de bewoonsters. Er was een huisbaas die – naast de kamer die ik betrokken had – een smalle alkoof in gebruik had, die voornamelijk diende als plaats voor amoureuze escapades. Met een vies gezicht wezen ze op het groezelige bankstel, dat daar als enige meubelstuk stond.

Hoe romantisch fin-de-siècle het verblijf met Ghislaine en Ranghilde ook was, ik moest snel zorgen voor een opvolger voor mijn pand op stand. Ik plaatste een advertentie in de Telegraaf : ‘Rustige tekstschrijver zoekt woonruimte.’ Ik hoefde niet lang te wachten. De dag nadat de advertentie was geplaatst ging de telefoon op de gang. Een gewichtig aandoende stem klonk: een deftige dictie, op het randje van bekakt.  “Jáaa, met Heeresma hier. U bent de rustige tekstschrijver? ” Alle sensoren sloegen aan. De aandacht vol op stand alert. Heeresma? Zou dat dé Heeresma zijn, de door mij bewonderde schrijver? Hij had een kamer te huur in zijn appartement aan de Hogeweg. Na een kort gesprek maakten we een afspraak. Ik zou bij hem langskomen voor een kennismaking.

Opgewonden vertelde ik het Ranghilde, met wie ik net aan de thee zat. Ranghilde, die zelf schrijfster was, was enthousiast. Ja, dat moet je doen! Ik twijfelde nog. Het was geen zelfstandige woonruimte. Maar het vooruitzicht om zo dichtbij de beroemde schrijver van Dagje naar Het Strand en Han de Wit Gaat in Ontwikkelingshulp, te kunnen zijn trok me over de streep. Dit gaat mij helpen om zelf serieus het schrijven ter hand te nemen, dacht ik.

Zoals vaker bij hooggespannen verwachtingen hoefde ik niet lang te wachten op een heel andere, desastreuse afloop. Om precies te zijn: een dag na mijn verhuizing. Als ik maar in de geringste mate had geweten  waartoe mijn intrek in de woning van de vermeende schrijver zou leiden, had ik een andere beslissing genomen. De stap naar mijn tweede kamer in de stad zou diep ingrijpen in mijn nog jonge Amsterdamse bestaan.

Alfons Roebroek

wordt vervolgd